Sinds 1997 richt mijn onderzoek zich op de religieuze kunst en architectuur van katholiek Nederland en incidenteel ook Vlaanderen in de 20ste eeuw. Het onderzoek gaat over kerkenbouwers en kerkelijke kunstenaars, over hun worsteling met de traditie, met hun doelgroepen en opdrachtgevers en vooral met de moderne kunst en architectuur.
Aanvankelijk lag de nadruk op kerkelijke en dan met name katholieke kunst (Sensus catholicus), maar inmiddels is sprake van een verbreding naar niet-kerkelijke kunstenaars en architecten die zich met religie en spiritualiteit bezighouden. In zekere zin voltrekt zich sinds 2005 de ‘ontzuiling’ van mijn eigen onderzoek.
Ten grondslag aan de gehanteerde onderzoeksbenadering ligt de visie dat de religieuze kunst en architectuur de materiële en artistieke neerslag vormen van sociale, culturele, theologische en (kerk)politieke opvattingen, ontwikkelingen, waardes en conflicten.
Van een gesloten en ééndimensionale katholieke kunst en cultuur was geen sprake, ook niet ten tijde van het Rijke Roomse Leven. Al lang vóór 1940 zien we dat kerkelijke kunstenaars en architecten diverse artistieke richtingen en stijlen hanteerden, soms nadrukkelijk gericht op het verleden, soms meer in aansluiting met moderne vormentalen
Historisch kader
Kenmerkend voor de Nederlandse (en deels ook Vlaamse) samenleving tussen 1919 en 1968 was het 'zuilensysteem'. Nederland was een gesegmenteerde maatschappij waarin enkele ideologische bewegingen in overleg en tevens concurrentie met elkaar de inrichting van de samenleving bepaalden. Met name in Brabant en Limburg, maar ook elders in Nederland en Vlaanderen, waren kunst, architectuur, media en zelfs het landschap in de eerste plaats 'katholiek'. Geen l'art pour l'art maar l'art pour Dieu, dat wil zeggen een kunst en cultuur ten dienste van godsdienstige belangen.
Op alle terreinen van de samenleving rukte na 1900 evenwel de moderniteit op. De culturele producten van katholieken kwamen niet in een vacuüm tot stand. Integendeel: ze werden gemaakt in relatie tot en reactie op niet-katholieke opvattingen en voorbeelden. Ook onder katholieken leefden ‘moderne’, dissidente opvattingen en ‘modernen’ waren volop bezig met zingeving. De moderniteit kan daardoor worden beschouwd als de biotoop waarin door katholieken werd geschilderd, gebouwd, geschreven en gezongen.
Door het behoudende beleid van de kerk groeide de kloof met de moderne kunst en leefcultuur. Pas in de jaren vijftig en vooral zestig kwam aan het spanningsveld een voorlopig einde toen de kerk met Vaticanum II (1962-1965) ‘de ramen openzette’.
Historiografie
Naar de in cultuurwetenschappelijk opzicht boeiende moderne, religieuze kunst en cultuur is relatief weinig onderzoek gedaan. Decennialang wensten kunst- en cultuurhistorici zich niet te identificeren met ‘religie’, ook niet als louter onderzoeksobject. De voorkeur ging uit naar de profane, politiek progressieve cultuur van de avant-garde. De kentering, die sinds de jaren negentig gaande is, hangt waarschijnlijk samen met zowel de snelle deconfessionalisering als een groeiende interesse in religie, spiritualiteit en kunst. Daarnaast is de afstand tot het Rijke Roomse Leven in alle opzichten groot geworden. Jongere historici zijn daardoor relatief makkelijk in staat om die cultuur met een onbevangen en onbevooroordeelde blik tegemoet te treden. Ook blijken - omgekeerd - de moderniteit en de moderne kunst veel ‘religieuzer’ dan vaak gedacht.
In mijn onderzoek probeer ik aan die diversiteit recht te doen, zonder bevooroordeelde blik. Elke benadering hoort bij het verleden en zowel traditionalisten als ‘modernen’ worstelden met de vraag hoe religie en samenleving zich tot elkaar verhielden.
Nieuwe zwaartepunten sinds 2010:
- de invloed van religie op de artistieke en architectonische omgang en beleving (‘sacralisering’) van landschap en ruimte in de 20ste eeuw (vb ‘katholieke planologie’)
- de 'profane' iconografie (o.a. kosmische symboliek) die de traditioneel-christelijke iconografie in de kerkelijke kunst van de jaren vijftig en zestig aflost.
Recent:
- de rol en betekenis van de drie Limburgse broers Kessels - resp. architect, beeldhouwer en uurwerkbouwer -in het post-Napoleontische Europa.